Gezondheid
In de voedingsaanbevelingen voor België van 2016 spreekt de Hoge Gezondheidsraad zich uit over de rol van koolhydraten in onze voeding. Deze informatie wordt vertaald naar concrete adviezen aan de hand van de voedingsdriehoek van het Vlaams Instituut Gezond Leven en de voedingspiramide die het meest gebruikte model is in Brussel en Wallonië. Er is al veel onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen koolhydraten en gezondheid. Voor voedingsprofessionals is het daarom nuttig om ook kennis te nemen van recentere adviezen van andere wetenschappelijke instituten. Zo is er in 2018 een review gepubliceerd waarin internationale gezondheidsrichtlijnen voor koolhydraten, vezels en suiker zijn vergeleken. Hieruit blijkt dat van alle elf bekeken autoriteiten (waaronder WHO, EFSA en nationale instituten) de richtlijnen grotendeels overeenkomen: een relatief hoge inname van koolhydraten en vezels en een beperkte inname van (toegevoegde) suikers. Zo stelt de EFSA dat 45-60 % van de energiebehoefte van koolhydraten kan komen. Een inname van 50-55% is daarbij het meest gunstig, zo blijkt uit een studie van Seidelman et al. (2018). Ook lijkt de voedselbron van belang, waar de voorkeur ligt bij kwalitatieve – vooral plantaardige – bronnen van koolhydraten, die ook veel vezels bevatten. Volkorenbrood is een voorbeeld van een dergelijke voedselbron.
In dit gedeelte komen de verteerbare koolhydraten aan bod. Klik hier voor de gezondheidseffecten van onverteerbare koolhydraten (voedingsvezels).
Koolhydraten en overgewicht
In haar 2020 consensus adviseert de BASO (Belgian Association for the Study of Obesity) bij overgewicht of ongewenste gewichtstoename een energiebeperking en een vermindering van het aandeel vet en alcohol in de voeding. In plaats van maximaal 30-35 energieprocent (en%) vet in totaal, raadt de BASO 20-30 en% aan. Daarnaast ligt de aanbeveling voor eiwitten iets hoger op 15 en% (bovengrens 25 en%) en blijven koolhydraten de grootste bron van energie, namelijk 50-55 en%. Dit is vrij gelijklopend met de algemene aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad.
De voornaamste bron van koolhydraten moet bestaan uit polysachariden. Suikerhoudende dranken en andere vormen van toegevoegde koolhydraten (suikers) moeten worden vermeden. De Hoge Gezondheidsraad stelt namelijk dat meerdere studies de schadelijkheid van deze producten aantoonden, met name het risico op tandcariës, obesitas, diabetes type 2, dyslipidemie, cardiovasculaire complicaties, calciumtekort en verlaagde inname van andere essentiële micronutriënten. Het dieetadvies bij overgewicht komt vooral neer op een energiebeperking om de energiebalans negatief te maken en zo opgeslagen energie te gaan verbruiken. Daarnaast volgt het advies de richtlijnen van de voedingsdriehoek voor een gezonde voeding, opgesteld door het Vlaams Instituut Gezond Leven. Bij een vermageringsdieet moet wel bijzondere aandacht worden besteed aan een adequate inname van vitamines en mineralen.
Volgens de EFSA zijn koolhydraatarme diëten met een hoog vetgehalte ongunstig voor gewichtscontrole. Daarom stelt de EFSA de ondergrens van 45 en% koolhydraten in de voeding.
Koolhydraten en diabetes
De EFSA stelt dat de invloed van koolhydraten op glucosetolerantie en insulinegevoeligheid nog onduidelijk is. Een voeding met 45-55 en% koolhydraten gaat waarschijnlijk gepaard met behoud van normale glucosetolerantie en insulinegevoeligheid bij gezonde mensen en bij mensen met het metabool syndroom. De EFSA stelt dat een voeding met ongeveer 55 en% koolhydraten de kans op diabetes type 2 verlaagt in combinatie met gewichtsverlies en beweging. Volgens het DGE werkt een hoger koolhydratenaandeel in de voeding niet preventief tegen diabetes type 2. Het is volgens deze autoriteit overtuigend bewezen dat er géén relatie is tussen de totale koolhydraatinname en het risico op diabetes type 2.
Net als bij een evenwichtige, gezonde voeding is het voor personen met diabetes, zowel type 1 als type 2, aangewezen om minstens 55-60 en% van de totale energie op te nemen uit koolhydraten. Koolhydraten uit volkorenproducten, aardappelen, fruit en groenten genieten ook hier de voorkeur. De aanbevelingen voor voedingsvezels liggen hoger, op 40 g per dag in plaats van 30 g, waarvan de helft oplosbare vezels. Het doel is steeds om een evenwicht te vinden tussen de koolhydraatinname en eventuele medicatie.
Vrije suikers moeten worden beperkt tot maximaal 10 en% van de totale energieaanvoer. Zowel bij type 1 als bij type 2 is daarbij een maximum van 50 g per dag aanvaardbaar, op voorwaarde dat de glycemiecontrole dat toelaat. Is gewichtsreductie vereist, dan is restrictief gebruik aangewezen. In geval van metabool syndroom wordt het gebruik beter beperkt.
Koolhydraten en hart- en vaatziekten
De EFSA stelt dat er geen consistente relatie is tussen koolhydraten en hart- en vaatziekten. Wel geeft EFSA aan dat >20 en% uit (toegevoegd) suiker de concentratie triglyceriden en LDL-cholesterol in serum zou kunnen verhogen. De nadelige effecten van een hoge koolhydraatinname op het lipidenprofiel zijn voor de EFSA wel de reden voor de bovengrens van 60 en% koolhydraten in de voeding. De Nederlandse Gezondheidsraad geeft aan dat koolhydraat- en vezelrijke producten effect hebben op het risico op hart- en vaatziekten. Zo verlaagd de consumptie van volkorenproducten, groente en fruit het risico op coronaire hartziekten. Dit effect komt met name door de aanwezigheid van onverteerbare koolhydraten; de vezels. Verder concludeert de Nederlandse Gezondheidsraad dat de vervanging van 15 en% suikers (mono- en disachariden) door zetmeel het LDL-cholesterol verlaagt.
Koolhydraten en kanker
De EFSA gaat niet in op de relatie tussen de totale koolhydraatinname en het risico op kanker. Wat het risico op kanker betreft, wijzen de beschikbare gegevens erop dat de totale koolhydraatinname geen rol speelt, zo stelt het Duitse Gezondheidsraad. Zij concluderen ook dat een hoge inname van monosachariden mogelijk het risico op pancreaskanker verhoogt.
De Hoge Gezondheidsraad stelt dat een inname van minimaal 30 g voedingsvezel per dag geassocieerd kan worden met een lager risico op bepaalde kankertypes.